Literatuur
- Kruyskamp, C., Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal. 's-Gravenhage (Nijhoff), 19618e druk. [2632 blz. ISBN -]. Hierin "Ruiter": blz. 1722 (5e betekenis: "(<landb.), m. (-'s), uit zes dunne palen bestaand rek, waarop klaver, erwten, gras, hennep, vlas enz. gedroogd wordt" - dit is de relevante tekst volledig).
- Cruyningen, Piet van & Jeroen Goudeau & Feyoena Grovestins & André Viersen & John van Zuijlen, Het Boerderijenboek. Uitgegeven vanwege de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek. Zwolle (Waanders), 2003cop. [448 blz. ISBN 90.400.8808.X]. Hierin: blz. 379 ("Het maken van hooiruiters. Aan het begin van de twintigste eeuw werden de hooiruiters geïntroduceerd, stellages van door dik ijzerdraad met elkaar verbonden houten staken. Door de stukken ijzerdraad die de mannen op deze foto uit 1952 door de staken steken, kunnen horizontale liggers worden gestoken. Daarop kunnen hooi of peulvruchten te drogen worden gelegd. Doordat het gewas niet meer op de grond lag, kon het sneller drogen" - dit is de volledige tekst)